De Arabische Lente: wijdverspreide ontevredenheid over manke economie, decennia van autoritair bestuur en corruptie laaide in december 2010 op toen een jonge werkloze Tunesiër zichzelf in brand stak. Mohamed Bouazizi stak de lont in het kruitvat: in maar liefst twaalf Arabische landen kwam de bevolking op straat, op zoek naar gelijkheid en democratie. Vier jaar later werpt de Jasmijnrevolutie in het land waar alles begon haar vruchten af: de seculiere partij Nidaa tounes versloeg de islamisten van Ennahda – bij de eerste verkiezingen nog de grote overwinnaar. Maar wat bracht de lente voor de elf andere Arabische landen die in opstand kwamen?
Hoe het begon
De jonge Tunesiër Mohamed Bouazizi stak zichzelf in brand, nadat het hem verboden werd nog groenten te verkopen in Sidi Bouzid. De wanhoopsdaad in december 2010 bracht de wijdverspreide ontevredenheid onder de bevolking over de slechte economie en het autocratische, corrupte bestuur aan het licht. Zo’n 300 mensen kwamen om het leven tijdens de Jasmijnrevolutie die het begin van de Arabische Lente in elf andere staten inluidde.
Zine El Abidine Ben Ali vluchtte in januari 2011 het land uit na 23 jaar te hebben geregeerd. Hij zou nog steeds onderduiken in Saoedi-Arabië dat niet van plan is hem uit te leveren. Ondertussen werd de ex-president bij verstek veroordeeld tot levenslang.
Waar staat het land nu?
In oktober 2011 werden in Tunesië voor het eerst democratische verkiezingen gehouden. Daarbij won de islamistische partij Ennahda met meer dan 41 procent van de stemmen. Moncef Marzouki werd verkozen tot president. In januari 2014 keurde het land een nieuwe grondwet goed en werden nieuwe verkiezingen aangekondigd.
Na vier interim-regeringen te hebben zien passeren, kon het volk op 26 oktober voor een regering voor vijf jaar stemmen bij de tweede democratische parlementsverkiezingen. Daarbij wonnen de seculieren van Nidaa Tounes het van de islamisten van Ennahda. Wel moet een coalitieregering gevormd worden. Eind november wordt een nieuwe president gekozen.
Hoe het begon
Het eerstvolgende land dat door de onrust in Tunesië werd aangestoken, was Egypte. Achttien dagen van massaprotesten – waarbij het Tahrirplein een symbolische waarde kreeg – dwongen president Hosni Moebarak na drie decennia af te treden in februari 2011.
De Opperste Raad van de Strijdkrachten nam daarop het presidentiële ambt over. Bij de parlementsverkiezingen in 2011-2012 kaapten de islamisten van de Moslimbroederschap en de salafisten van al-Nour de overwinning weg.
In juni 2012 werd Mohammed Morsi van de Moslimbroederschap tot president verkozen. Hij riep een controversiële wet van het leger terug die de macht van de president beperkte, ontbond de Kamer van Volksvertegenwoordigers en stelde een nieuwe legerleider aan met Generaal Abdul Fattah al-Sisi aan het hoofd en eveneens als minister van Defensie.
De bevolking begon zich vanaf november 2012 tegen de president te keren, toen hij een wet doorvoerde waarin hij zichzelf meer macht gaf en een voorstel voor een nieuwe islamistisch gekleurde grondwet werd doorgevoerd.
Nadat miljoenen manifestanten – meer dan tijdens de oorspronkelijke revolutie tegen Moebarak – op straat kwamen in juni 2013, werd Morsi door het leger afgezet. Een interim-regering zou de leemte opvullen. Zo droeg Egypte sinds het begin van de Arabische Lente bij tot de omverwerping van twee presidenten.
Toen Morsi-aanhangers sit-ins organiseerden in Caïro, werden zij hard aangepakt in het kader van de strijd tegen de Moslimbroederschap door de veiligheidsdiensten. Daarbij werden bijna 1.000 mensen gedood.
Waar staat het land nu?
Na Morsi bleef een gepolariseerd Egypte achter met aan de ene kant aanhangers van de interim-regering en aan de andere kant aanhangers van de Moslimbroederschap en zij die de autoriteiten vrezen. Sommigen beweerden dat Egypte op die manier teruggekeerd was naar de status van politiestaat waartegen de revolutie net gekant was geweest.
In januari 2014 werd uiteindelijk een nieuwe grondwet goedgekeurd die het charter van 2012 moest vervangen. Daarna werden parlements- en presidentsverkiezingen aangekondigd die eind mei 2014 gehouden werden. Opperbevelhebber van het leger al-Sisi werd verkozen tot president met 97 procent van de stemmen.
Sommigen geloven dat een nieuw veelbelovend tijdperk werd ingeluid, anderen vrezen voor een tijdperk van onderdrukking en acties van moslimextremisten. In elk geval feliciteerde de Europese Unie al-Sisi met zijn overwinning. Wel sprak de EU bezorgdheid uit over de vrijheid van vereniging, verzameling en meningsuiting in het land. Dat terwijl Egypte in de nieuwe grondwet stelde de mensenrechten van alle burgers te zullen eerbiedigen.
Ondertussen is er nog steeds geen verdict in de rechtszaak tegen de ernstig zieke ex-president Moebarak.
Hoe het begon
In Marokko begonnen de protesten ook in februari 2011. In Rabat en Casablanca trokken mensen de straat op om te eisen dat de koning Mohammed VI een deel van zijn uitgebreide macht zou opgeven.
De koning beloofde meteen constitutionele hervormingen. In juni 2011 aanvaardde hij veranderingen die voorgesteld werden door een commissie, onder andere het opgeven van zijn goddelijke rechten als soeverein en het aanstellen van een eerste minister uit de grootste partij in het parlement.
Hoewel de jongeren die de beweging van 20 februari leidden de grondwetswijzigingen verwierpen, omdat ze een volledige constitutionele monarchie verlangden, werden de veranderingen in een referendum een maand later aanvaard.
In november 2011 wonnen gematigde islamisten van de Partij voor Gerechtigheid en Ontwikkeling de meeste zetels bij de verkiezingen voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Abdelilah Benkirane vormde een coalitieregering die in januari 2012 in dienst trad.
Waar staat het land nu?
De koning stond dan wel een deel van zijn macht af, hij heeft nog steeds de ultieme autoriteit als hoofd van de ministerraad, de veiligheidsraad en de oelamaraad van islamitische geleerden. Ook heeft hij controle over het leger, de politie en de inlichtingendiensten. Toen een partij zich in oktober 2013 terugtrok uit de regering, plaatste de koning vertrouwelingen in de ministeries van binnenlandse en buitenlandse zaken en financiën.
Hoe het begon
President Ali Abdullah Saleh was de vierde Arabische leider die van de macht verdreven werd. Zijn 33-jarige heerschappij werd gecontesteerd door manifestaties in januari 2011. Om de bevolking te sussen, beloofde Saleh zich niet meer op te geven voor herverkiezing. Toch werden de protesten heviger. Veiligheidsdiensten en Saleh-aanhangers sloegen die acties neer, waarbij 200 tot 2.000 mensen omkwamen.
In april 2011 ging het Algemeen Volkscongres van Saleh akkoord met een door de Golfstaten georganiseerde deal om de macht door te geven, maar de president weigerde die te tekenen. De stammenfederatie Hashid en verscheidene legerleiders schaarden zich daarop achter de oppositie. Nieuwe opstanden braken uit in Sanaa. In juni 2011 raakte Saleh gewond bij een aanslag, maar overleefde en keerde terug naar het presidentiële paleis in september 2011.
Pas in november 2011 besloot Saleh het akkoord van de Golfstaten te ondertekenen. Zijn vicepresident Abdrabbuh Mansour Hadi nam de macht over en vormde een eenheidsregering. Na verkiezingen in februari 2012 – waarbij Hadi zonder tegenstander voor het presidentschap ijverde – werd de voormalige vicepresident ingezworen voor een termijn van twee jaar.
Waar staat het land nu?
Sinds de machtsovername, heeft Hadi met verschillende uitdagingen te maken gehad: de aanpak van de wijdverspreide armoede en ondervoeding, islamistisch verzet geleid door al-Qaida, een afscheidingsbeweging in het zuiden en Zaidi Shia-rebellen in het noorden.
In augustus trokken rebellen van de sjiitische Houthi-stam Sanaa binnen met 30.000 manschappen. Na wekenlange gevechten veroverden ze de hoofdstad op het regeringsleger. Nu, weer enkele weken later, kondigde de woordvoerder van de stam aan dat de rebellen Sanaa zullen verlaten.
De situatie in het land is chaotisch met een zwakke centrale regering gedomineerd door soennieten in strijd met de Houthi-stam en terroristen van al-Qaida die er een vrijhaven vonden om trainingskampen op te zetten. Ondertussen bekampen de Houthi’s en al-Qaida elkaar ook onderling.
Democratische verkiezingen waren gepland voor februari 2014, maar werden uiteindelijk uitgesteld naar 2015. Hadi is nog steeds president van Jemen.
Hoe het begon
Ook in Bahrein brak onrust uit in februari 2011. Manifestanten eisten meer democratie en een einde aan de discriminatie van de sjiitische moslimgemeenschap – een meerderheid in het land – door de soennitische koninklijke familie.
Koning Hamad al Khalifa riep de noodtoestand uit en haalde troepen binnen uit de nabije door soennieten geregeerde Golfstaten om de orde te herstellen en dissidenten neer te slaan.
Bij de protestacties lieten minstens 30 burgers en 5 agenten het leven. Bijna 3.000 anderen werden gearresteerd, onder wie velen lange celstraffen kregen opgelegd door militaire rechtbanken.
Maar internationale veroordeling dwong de koning ertoe de Bahreinse Onafhankelijke Onderzoekscommissie op te richten. Die gaf advies over de vervolging van veiligheidsdiensten verantwoordelijk voor de marteling en dood van gevangenen, het vrijlaten van gevangenen en het heropnemen van ontslagen sjiitische werknemers.
De koning aanvaarde het advies en de regering zegt dat die zaken worden uitgevoerd. Maar critici beweren dat er eigenlijk niets gebeurt en dat het neerslaan van dissidenten doorgaat en misbruik toeneemt.
Waar staat het land nu?
De nationale dialoog zit in een impasse. De oppositie beweert dat de heersende koninklijke familie haar beloftes niet wil nakomen. Ontgoochelde en boze sjiitische jongeren worden gewelddadig en mensenrechtenactivisten meldden dat mensen nog steeds gedood worden bij gevechten tussen ordediensten en manifestanten, lang na het neerslaan van de protesten in maar 2011.
De belangrijkste oppositiepartij, al-Wefaq, wordt nu ook net een maand voor de parlementsverkiezingen van 22 november voor drie maanden geschorst. De partij had al gezegd da verkiezingen te zullen boycotten omdat geen gehoor gegeven wordt aan de protesten tegen de monarchie – de oppositie wil een constitutionele monarchie – die al sinds 2011 aan de gang zijn.
Hoe het begon
Pas in de zomer van 2011 bereikte de Arabische Lente Koeweit. Jongeren vroegen het ontslag van eerste minister Sjeik Nasser al-Mohammed Al Sabah, een neef van de emir Sjeik Sabah al-Ahmed Al Sabah. De protesten escaleerden toen bleek dat de premier betrokken was bij de omkoperij van parlementsleden die de regering steunden. Manifestanten bestormden de Nationale Vergadering in november 2011 waarop de premier vervangen werd door Sjeik Jaber Al-Mubarak Al-Hamad Al-Sabah (voormalig vicepremier en minister van Defensie) en het parlement ontbonden. In februari 2012 werden vervroegde verkiezingen gehouden waarbij de islamisten van de oppositie belangrijke vooruitgang boekten.
Vier maanden later verklaarde het Grondwettelijk Hof de verkiezingen ongeldig en werd het oorspronkelijke parlement opnieuw aangesteld. Parlementsleden van de oppositie boycotten zittingen, waarop de emir het parlement in oktober 2012 alweer ontbond. Voordat nieuwe verkiezingen werden aangekondigd, veranderde hij de kieswet. De oppositie beweerde dat die zet in het voordeel van kandidaten die de regering steunen, speelde. Er kwamen weer protestacties en de verkiezingen van december 2012 werden geboycot.
In juni 2013 verloor de oppositie een legale strijd om de wijziging van de kieswet ongedaan te maken. Maar het Grondwettelijk Hof ontdekte een fout in het verkiezingsproces en eiste een nieuwe stembusgang in juli 2013. Ook die werd door de oppositie geboycot.
Waar staat het land nu?
Autoriteiten worden ervan beschuldigd de vrijheid van meningsuiting te beknotten. Tientallen politici, activisten en journalisten werden veroordeeld omdat ze de emir, andere regionale leiders en de profeet Mohamed zouden hebben ‘beledigd’.
Dissidentie wordt doorgaans ontmoedigd door een genereus welvaartsysteem, maar dat lijkt nu in het gedrang te komen: de overheidsuitgaven zouden de olie-inkomsten snel gaan overstijgen. Subsidies, belastingen en prijzen van openbare diensten zouden worden herzien.
Ondertussen is het staatshoofd nog steeds Sjeik Sabah al-Ahmed Al Sabah en de regeringsleider Sjeik Jaber Al-Mubarak Al-Hamad Al-Sabah die in december 2011 in dienst trad.